In Andere taal, drie
cycli gedichten, zet Bert Bevers veel op losse schroeven: inzicht, geloof en
twijfel. Het voltrekt zich allemaal heel onopzettelijk. Soms in een wat
archaïsch idioom, maar steeds op een ongekunstelde toon.
Waar het om de minst tembare
innerlijke impuls gaat, de twijfel, speelt de dichter (kalm, parlando)
geraffineerd met het verwachtingspatroon van de lezer. Hij ontregelt en maakt
ruimte voor een andere invalshoek, een andere taal.
In die taal, in dat gesprek
eigenlijk (want Bevers’ poëzie is mededeelzaam), belijdt hij zowel het
wantrouwen van twijfel als het recht op twijfel. Er is geen duidelijke
ankerplaats. Er is het recht op geen duidelijke ankerplaats. Er is geloof, maar
je kunt ook aanspraak maken op het onzekere.
Het lijkt een al te ongewis en
stuurloos procédé, maar Bevers’ stem is authentiek. Hij maakt je overtuigend
deelgenoot van een beheerste onrust, van een zoektocht naar zuiverheid. Je kunt
er niet aan ontkomen.
Van alles werkt in op de
drijfveer van de dichter. Het verleden, de melancholie van de traditie, het
ongrijpbare geloofsgevoel (ook heidense lezers proeven de magie van het
ritueel). Bevers probeert de gang der dingen in kaart te brengen. Daarbij doet
hij niet aan alwetende uitleg, maar laat hij wel een poëtisch geladen twijfel
ontstaan.
Er zijn mensen die denken dat wat je niet zoekt niet bestaat.
Zo’n versregel schept ruimte.
Bevers bereikt een balans in het ongerijmde. Afkomst, heden en toekomst gaan
samen in een intrigerend eigenzinnige verlies- en winstrekening. Let wel: in
het verleden behaalde resultaten geven geen garantie voor de toekomst.